Found 42 synonyms in 10 groups
  1. 1
    Meaning: houden
    uitspreken afsteken
  1. 2
    Meaning: uiten
    opperen slaken uitdrukken
    uitspreken zeggen spreken
  2. 3
    Meaning: zeggen
    meedelen opmerken uitspreken verklaren
    verkondigen vermelden vertellen spreken
  3. 4
    Meaning: uitspreken
    uitspreken vellen
  4. 5
    Meaning: verklaren
    verklaren uitspreken
  1. 6
    Meaning: bediscussiëren
    bespreken uitpraten uitspreken
  2. 7
    Meaning: bekendmaken
    voorlezen uitspreken
  3. 8
    Meaning: opzeggen
    uiten verwoorden uitspreken
  4. 9
    Meaning: opperen
    slaken spreken uitdrukken
    uitspreken zeggen uiten
  5. 10
    Meaning: meedelen
    opmerken spreken uitspreken verklaren
    verkondigen vermelden vertellen zeggen

uitspreken synonyms - Dutch related words for uitspreken

Synonyms before and after uitspreken

  • uitsparen
  • uitsparing
  • uitspatten
  • uitspatting
  • uitspattingen
  • uitspitten
  • uitsplitsen
  • uitspoken
  • uitspraak
  • uitspreiden
  • uitspreken
  • uitspringen
  • uitspruiten
  • uitspruitsel
  • uitspugen
  • uitspuwen
  • uitstaan
  • uitstalkast
  • uitstallen
  • uitstalraam
  • uitstapje