- 2Meaning: vallenvallen struikelen
- 3Meaning: plenzenstromen vallen storten
- 4Meaning: omkomensneven vallen sneuvelen
- 5Meaning: klappenslaan vallen smakken
- 6Meaning: blijvensneuvelen sterven vallen
- 7Meaning: donderenflikkeren kukelen omvallen onderuit gaanstruikelen tuimelen vallen
- 8Meaning: dalenduikelen instorten kelderen zakken vallen
- 9Meaning: opgevat wordenuitvallen vallen
- 10Meaning: neerkomenneerploffen terechtkomen vallen
- 11Meaning: glibberenslippen vallen uitglijden
- 12Meaning: buitelenstruikelen vallen tuimelen
- 13Meaning: zinkenvallen zakken zijgen
- 14Meaning: duvelenvallen duikelen
- 15Meaning: slippenuitglijden vallen glippen
- 16Meaning: uitglijdenslippen vallen glibberen
- 17Meaning: neerstortenvallen instorten
- 18Meaning: landenneerstorten terechtkomen vallen neerkomen
- 19Meaning: neervallenomkletteren vallen omvallen
- 20Meaning: springenvallen plonzen
- 21Meaning: plompenplonzen vallen ploffen
- 22Meaning: glijdenvallen schuiven
- 23Meaning: behorenvallen ressorteren